Columbus kon niet in zijn eentje een schip bevaren. Er zijn wel 90 bemanningsleden aanwezig op de schepen. Het waren bijna allemaal Spanjaarden. Verder ging er ook een tolk mee die Arabisch sprak, want men dacht dat de mensen in IndiĆ« die taal konden verstaan. De kapitein was verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken. De bootsman zorgde voor de zeilen en de ankers en hij doodde de ratten. De scheepskok was verantwoordelijk voor het eten, het water en de wijn. Om eten lang goed te houden werd vlees bewaard in vaten vol met pekel (zout), zo bleef het langer goed. Op het schip werden kippen gehouden die voor eieren zorgden. Er waren drie dokters, een kuiper (een man die de vaten herstelde) en een kannonier aan boord. De roerganger die achter het roer staat, staat op het achterdek. Hij kan de zeilen niet zien, dus de stuurman roept hem vanaf het dek instructies toe. Als de bemanning wilde weten hoe snel het schip voer, gooide zij een stuk hout in het water en keek hoe snel het schip er voorbij voer. Er waren geen klokken op het schip. De hele dag door draaide de matroos om het half uur de zandloper om. Het leven op het schip was niet altijd prettig. Door gebrek aan vitamines werd de bemanning vaak ziek, ze kregen 'scheurbuik'. Er was niet veel te eten. Scheepsbeschuit en runderbeen waren het ontbijt. Soms waren er ook bonen, gedroogd vlees of vis en een beetje wijn. Columbus had een mooie hut waar hij in sliep, maar de bemanning moest op het dek slapen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb